- near
- adj. nabij, dichtbij; nabij staand; dichterbij; intiem; op het laatste moment; vrek, gierigaard; shandig--------adv. nabij; dichtbij; op korte duur; bijna--------prep. bij; naast--------v. naderennear1[ niə] 〈nearness〉I 〈bijvoeglijk naamwoord〉1 dichtbij(gelegen) ⇒ nabij(gelegen)2 kort 〈weg〉3 nauw verwant4 intiem ⇒ persoonlijk 〈vriend〉5 krenterig ⇒ gierig6 nauwkeurig ⇒ woordelijk 〈vertaling〉♦voorbeelden:1 Near East • Nabije Oostenthe near side of the river • deze kant van de rivier3 my nearest relation • mijn naaste bloedverwantour nearest and dearest • zij die ons het meest dierbaar zijn¶ he had a near escape, 〈informeel〉it was a near thing/go • het was maar op het nippertjenear likeness/resemblance • sprekende/sterke gelijkenisit was a near miss • het was bijna raak 〈ook figuurlijk〉II 〈bijvoeglijk naamwoord, attributief〉1 bijdehands ⇒ er♦voorbeelden:1 near front wheel • er voorwiel————————near2〈werkwoord〉1 naderen————————near3〈bijwoord〉1 dichtbij ⇒ nabij♦voorbeelden:1 draw near • naderen, dichterbij komenthey were near famished • ze waren bijna van de honger gestorvenshe came as near as could be to being drowned • het scheelde maar een haartje of ze was verdronkenas near as makes no difference • zo goed alsfrom far and near • van heinde en ver〈informeel〉 nowhere/not anywhere near as clever • lang niet zo slimshe was near to tears • het huilen stond haar nader dan het lachen→ handhand/————————near4〈voorzetsel〉1 〈duidt nabijheid aan; ook figuurlijk〉dichtbij ⇒ nabij, naast♦voorbeelden:1 she returned near Christmas • ze kwam rond Kerstmis thuisshe was near death • ze was bijna/op sterven na doodhe lived near his sister • hij woonde niet ver van zijn zustergo/come near to doing something • iets bijna doen, op het punt staan iets te doen
English-Dutch dictionary. 2013.